Goudgloed

… Zijn ogen zijn nog steeds blauw, zoals de spannende zindelijk-blauwe lucht boven het volgroeide veld in de blakerende zomer. De hitte van de zon heeft kilometerslange barsten gebrand in zijn knokige akkers en in de gloed van pálinka* wiegen de verbindingswegen met aan de rand peppels en populieren, boerenhoeven, bloeiende acacia’s en pruimenbomen in de fata morgana. Achter de gouden stofwolk in de verte, opgewaaid door hoeven van paarden, wielen van wagens, daar waar hemel en aarde elkaar omhelzen, danst de toren van het dorp.

Het is middag …

Hij zegt niets … de verzachtende noordenwind heeft stof op zijn lichaam gewaaid en daarna, wanneer hij zijn slag heeft geslagen met de vóór zich staande, altijd zwoele zuidelijke wind, neemt hij de uitgebrande gedachten als schat van de oorlog mee, maar de hoofdstukken – die uit het verleden voor het heden zo belangrijk zijn – laat hij onberoerd achter, als de opgestelde kruizen langs de wegen. Alleen, in het heden gaat niemand bij hen op bezoek. Hun geheimen kunnen ze aan het vogeltje vertellen, dat zich aan de voet van Christus nestelt, of aan de wilde ganzen die in het najaar boven hen vliegen. En, aan mij. Soms, als ik daar langs kom, luister ik naar de gegraveerde letters op de uitgehouwen kalkstenen piëdestal, ik ervaar wie, en welke vreugde of verdriet zij hebben gehad in oude tijden…

Zo ben ik ook met hem. Ik zie hem niet vaak, en als we praten komen herinneringen boven… : aan hemelloze warme zomers te midden van de ‘rode zee’*, waar tien minuten gaans de zonnebloemen met hun grote gele hoofden zwaaien, hun wortels water en voedsel verbergen als je rust wilt nemen tijdens het zware werk. Hij vertelt over koude Russische winters, waar je blij kon zijn met een stukje vleugel van een doodgevroren kraai; waar een gekapte boom van de brede toendra je gezel die naast je stond heeft gedood; waar je een lepel kreeg met je initialen waarmee je de voor die dag voorgeschreven brandnetelsoep ‘knaagde’, die je in je zak mee naar huis nam op bevroren hakken en waar je nog tientallen jaren mee eet; hij vertelt over zijn vader en moeder; over het zware leven en de vreugdevolle momenten; vertelt over huwelijk, doop en begrafenis; vertelt over de samen doorgebrachte en gezongen vijfenveertig jaar met het orgel, wanneer de vogelzang ophield en de verborgen reeën langs het bos met grote bruine ogen naar de bron van de stem keken. Vertelt… zinnelijk en duidelijk, zoals je gaat liggen in de zomerse nacht te midden van wiegende tarwevelden, en naar de voor jou knipogende sterren staart.

Volkomenheid in een onvolkomen wereld.

Als je naar hem kijkt, voel je dat je bent gearriveerd…

Het verlangen in je hart om te vertrekken, de lonkende regenboog met al zijn kleuren achterna, dooft. Immers, dit alles ligt voor je: daar, in de grote roodspelende gele zon; in het groen en goud van ui; in het blozen van de paprika; in het wit van het water; in de smaak van maïs en tarwevelden; in de modder van de aarde; in het gezang van zwaluwen; in de geur van heerlijk hooi; in de reuk van verse koemelk; in de bruine ammoniak-mest van schaap en paard; in de zoet-roze dromen van twee dagen oude biggetjes; in het vioolspel van sprinkhanen en krekels; in de trouwdans van ooievaars; in de breekbaarheid van klaprozen, riddersporen en korenbloemen; in het purper van wijn; in het zuiver van pálinka; in de vlam van de kaars; in de warmte van de kemence*; in de trouw van de puli*; in de eerste zoen en in het laatste uur…

Nu zegt hij iets tegen mij… ik zie de vraag in zijn grote blauwe ogen, de bescherming en bezorgdheid, het verlangen en gemis met nuances verweven, wanneer kom ik de volgende keer?

Mijn keel is droog … in mijn hersenen flitsen beelden die via mijn ogen het daglicht willen bereiken, en ik antwoord:

Binnenkort …

Krisztián Horváth – ter nagedachtenis aan mijn grootvader 2003

* pálinka: Hongaarse brandewijn met ca. 50 % alcohol; een volksdrank gemaakt van vruchten als pruimen, abrikozen, peren, druiven, kersen en aardbeien.

* ‘rode zee’: Een uitdrukking als de mensen naar de hectares lange uienvelden op de Hongaarse vlakte gaan, Alföld, waar ze zware arbeid verrichten onder de hitte van de zon in 40o C. Over dit zware werk zeg je: ‘we gaan naar de rode zee’, alsof je op vakantie gaat naar de Rode Zee.

 * kemence: Een verwarming en oven ineen. De opening komt uit in de keuken waarin men bakt; brood, gebak, vlees, worsten, etc.; het andere deel komt uit in de kamer en dient als verwarming. Voor de brandstof worden maïsstronken en hout gebruikt.

 * puli: Een middelgrote schapenhond van de Hongaarse vlakten. Ze zijn meestal zwart, soms wit, en hebben een dikke, in slierten hangende vacht tot aan de grond.